Skip to main content
project

KCE-richtlijn bevalling

Inleiding

In België wordt de huidige moeder- en kindzorg georganiseerd volgens een medisch zorgmodel met een centrale focus op pathologie en de gynaecoloog als primaire hulpverlener. Meer dan 95% van alle laag- tot hoog risico geboorten vindt plaats via een klinische opvolging in het ziekenhuis onder toezicht van een gynaecoloog. Het aantal medische interventies waaronder amniotomie, inductie van de arbeid, instrumentele bevallingen, epidurale analgesie en keizersneden zijn hoog alsook vaak gestandaardiseerd en worden geassocieerd met postnatale morbiditeit, inclusief negatieve of traumatische bevallingservaringen, bij initieel gezonde moeders en pasgeborenen. Dit ondanks het feit dat de meerderheid van de bevallingen in België vaginale geboorten zijn bij zwangere vrouwen zonder geïdentificeerde risicofactoren aan de start van of tijdens de bevalling, noch voor henzelf of voor hun baby (Devlieger, Goemaes & Laubach, 2020; Benahmed, Lefèvre, Vinck, & Stordeur, 2019). 

Met de huidige (inter)nationale initiatieven om vrouw-geleide en vroedvrouw-geleide zorg te ontwikkelen en te implementeren ontstaat het doel om belangrijke stakeholders, zoals vrouwen, vroedvrouwen en gynaecologen te betrekken in de integratie van een bio-psychosociale organisatiestructuur binnen het huidige medische zorgmodel. Vanuit de focus op woman-centered care hanteert de projectgroep een visie dewelke voortvloeit uit het zogenaamde ‘bio-psychosociaal model’ van moeder- en kindzorg. We erkennen het naast elkaar bestaan van het medisch model en het bio-psychosociaal model. Beide paradigma’s dragen bij aan een gezonde moeder, kind en gehele gezin. 

De moeder- en kindzorg bestaat binnen het huidige positieve gezondheid perspectief, waarbij niet de ziekte, maar een betekenisvol leven van mensen centraal staat. De nadruk ligt op de veerkracht, eigen regie en het aanpassingsvermogen van de mens en niet op de beperkingen of ziekte zelf (Huber et al., 2016). We benadrukken hoe vrouwgeleide en vrouwgerichte zorg de kwaliteit van geboorte kan optimaliseren via een holistische benadering, waarbij continuïteit, respectvolle geboortezorg en het opbouwen van relaties centraal staan. Vanuit de beide perspectieven kiest de projectgroep ervoor om, doorheen het bestek, de term ‘cliënt’ te gebruiken in tegenstelling tot ‘patiënt’. Binnen dit perspectief hebben (toekomstige) ouders het recht een geïnformeerde keuze te maken over de opvolging, organisatie en praktijkvoering van hun geboorteproces binnen een bepaald geïntegreerd zorgmodel (Fontein-Kuipers, de Groot, & van Staa, 2018; World Health Organization, 2018). 

De herziening van deze laagrisicorichtlijn is bedoeld voor gebruik in de Belgische geboortezorg door alle zorgverleners die betrokken zijn bij de begeleiding en opvolging van een laagrisico, ongecompliceerde ‘normale’ zwangerschap tot en met de geboorte. De richtlijn moet zorgverleners en cliënten ondersteunen bij het nemen van beslissingen over de meest geschikte zorg in de persoonlijke, unieke en specifieke omstandigheden van de vrouw, en moet relevant zijn voor alle gezonde zwangere vrouwen en haar gezin, in gezamenlijke besluitvorming met de vrouw. Bestaande en nieuwe wetenschappelijke aanbevelingen worden samengebracht, niet enkel gericht op de klinische aspecten van een veilige bevalling, maar ook de psychologische en emotionele (beleving) behoeften van vrouwen worden in overweging genomen. Hierbij wordt geboortezorg primair beschouwd als een natuurlijk, fysiologisch proces dat zonder complicaties kan worden volbracht voor de meerderheid van vrouwen en kinderen. In geval van mogelijke risico’s vindt een medische tussenkomst plaats via effectieve en efficiënte coördinatie en communicatie tussen alle relevante en betrokken zorgprofessionals, steeds met de vrouw en haar gezin als centrale invalshoek (Maillefer, de Labrusse, Cardia-Vonèche, Hohlfeld & Stoll, 2015). 

Ondanks de reeds frequent besproken materie, is het concept van de fysiologische ofwel ‘normale’ geboorte niet universeel of standaard. De verloskundige praktijk binnen onze ‘welvaartmaatschappij’ kent een significante toename van een reeks interventies en medische tussenkomsten om het fysiologische proces van de bevalling te versnellen, te reguleren of te controleren, met als doel gezondheidsuitkomsten van moeder en kind te verbeteren en morbiditeit en mortaliteit te voorkomen. De veiligheid van moeder en kind moet uiteraard te allen tijde gegarandeerd worden. Het is echter zo dat de steeds toenemende medicalisering, zowel in België als de hele Westerse wereld, het eigen vermogen en kunnen van de vrouw om te bevallen van een gezond kind ondermijnt. Dit heeft een potentiële negatieve bevallingservaring tot gevolg. Er wordt te weinig aandacht besteed aan wat er, naast klinische interventies, kan worden gedaan om ervoor te zorgen dat de vrouw zich veilig en comfortabel voelt, met ruimte voor autonomie, zelfbeschikking en optimaliseren van haar (zelf)vertrouwen en haar bevallingservaring (World Health Organization, 2018; Mambourg, Gailly & Wei-Hong, 2010; Benahmed, Lefèvre, Vinck, & Stordeur, 2019). 

De projectgroep erkent dat het geboorteproces - zoals beschreven door de WHO (2018) - voor elke vrouw en haar gezin een positieve ervaring moet zijn, ongeacht hun sociaaleconomische situatie. Patient Reported Outcomes Measures (PROMs) en risico inschatting alsook bepaling zullen daarom in de KCE-herziening niet alleen focussen op preventie van mortaliteit en preventie en vermindering van morbiditeit, maar ook op bevordering van gezondheid, welzijn en kwaliteit van leven. Een positieve ‘normale’ bevallingservaring voldoet aan of overstijgt de verwachtingen van de vrouw, waarbij de geboorte van een kind plaats kan vinden in een praktisch én psychologisch veilige omgeving, omringd door continuïteit van zorg, emotionele support en technisch bekwame en zorgprofessionals, ongeacht de plaats van bevalling (World Health Organization, 2018). 

Speerpunten 
  • Woman-centred care
  • Vroedvrouw-geleide zorg
  • Shared decision making
  • Interdisciplinair, transdisciplinair en multidisciplinair
  • Integratie van salutogenese – bio-psychosociaal model binnen medische model
  • Risicoselectie en preventie
Doel, doelgroep en doelpopulatie

Het doel is om de KCE-richtlijn voor goede klinische praktijk bij laag risico bevalling uit 2010 te herzien volgens de internationale standaarden voor de ontwikkeling van een Evidence Based richtlijn en de criteria die het Belgisch Centrum voor Evidence-Based Medicine (Cebam) hanteert voor de validatie van richtlijnen. De speerpunten zoals aangehaald in de inleiding van dit projectvoorstel worden hierbij gehanteerd. 

De primaire doelgroep van de richtlijn zijn zorgprofessionals en (potentiële) zorggebruikers, waarbij de richtlijn een hulpmiddel kan vormen betreffende het nemen van beslissingen in de praktijk. De richtlijn moet zorgverleners helpen bij het verwerken, evalueren en praktisch toepassen van de steeds toenemende evidentie. De richtlijn kan gratis geraadpleegd worden door zowel zorgverleners als vrouwen (alsook haar gezin), zijnde via een cliëntvriendelijke versie, en gebruikt worden om de verscheidenheid aan praktijken te verminderen, informed decision making te bewaken en over medicalisering tegen te gaan bij een laagrisico zwangerschap, met steeds als doel de kwaliteit van (de ervaren) zorg te verbeteren. 

De adviezen moeten zorgverleners in een interdisciplinaire samenwerking en vrouwen (en haar gezin) helpen bij het nemen van gezamenlijke beslissingen over de meest geschikte zorg, in de eigen specifieke en unieke verloskundige omstandigheden. De richtlijn focust zich tot de populatie gezonde zwangere vrouwen in hun eigen unieke context, met een laag verloskundig risico, een zwangerschapsduur tussen ≥ 37 en < 42 weken, ongeacht de socio-economische achtergrond en in elke gezondheidszorgsetting. Zorg voor zwangere vrouwen met complicaties ontwikkeld voor of tijdens de zwangerschap alsook tijdens de arbeid valt het buiten het bestek van deze richtlijn. In een definitie (glossarium) en begrippenlijst alsook afkortingenlijst wordt in de eerste fase van deze richtlijnherziening dieper ingegaan op een duidelijke afbakening.