Het project
Het project SPRAAKMAKERS onderzoekt hoe groepswerk aan de hand van de 'exploratory talk’-methodiek (Mercer o.a.) kan bijdragen aan de talige, probleemoplossende en metacognitieve ontwikkeling van leerlingen met een OKAN-profiel. We werken nauw samen met het werkveld en ervaringsdeskundigen om de huidige situatie in kaart te brengen en om aangepaste lesplannen, lesmaterialen en vorming te ontwikkelen.
Om het rendement op de onderzoeksinvestering te maximaliseren, verzamelen we inhoudelijke expertise rond doeltreffend bewezen aanpakken (exploratieve gesprekken en taalontwikkelend lesgeven) en brengen we de bestaande kennis van leerkrachten in OKAN-scholen in kaart. Zodra we de lesmethode in co-creatie met de partnerschool hebben ontwikkeld en getest in verschillende OKAN-contexten, bepalen we een manier om de nieuwe methode zo efficiënt mogelijk te implementeren. Deze aanpak wordt ook in co-creatie met de betrokken leerkrachten uitgestippeld zodat we maximaal tegemoetkomen aan hun noden. Omdat we ons bewust zijn van de druk op de OKAN-schoolomgeving en de vele uitdagingen waar leerkrachten vandaag voor staan, richten we ons op een geïntegreerde aanpak die minimale vorming en tijdsinvestering vereist van leerkrachten en die toepasbaar is in diverse contexten.
Context
Groepswerk wordt vaak ingezet om metacognitieve en probleemoplossende vaardigheden te stimuleren. Groepswerk biedt kansen voor deze uitdagingen maar de praktijk blijkt inefficiënt en ineffectief. Door tijdsdruk wordt er niet overwogen omgesprongen met groepswerkvormen en in probleemoplossende situaties ontstaan zo enkel cumulatieve en vaak ook competitieve gesprekken. De leerwinsten zijn hierbij kleiner dan beoogd: zowel het resultaat achteraf als de socio-constructieve effecten tijdens het groepswerk laten te wensen over. Soms is deze aanpak zelfs contraproductief. Bovendien weten we hoe het wel moet: eerder empirisch onderzoek leerde dat de ‘exploratory talk’-methodiek een sterk effect heeft op de talige, probleemoplossende en metacognitieve ontwikkeling van leerlingen.
Er is echter weinig geweten over hoe deze methodiek ingezet kan worden bij de steeds grotere groep OKAN-leerlingen in het Vlaamse onderwijs. Hier dreigt een neerwaartse spiraal, want als OKAN-leerlingen zich niet optimaal ontplooien, zullen zij niet enkel meer moeite hebben met taal maar ook met inductieve lesmethoden die bijvoorbeeld aanspraak maken op zelfgestuurd leren en derhalve minder vlot doorstromen in het regulier secundair onderwijs.
Bovendien staat het OKAN-onderwijs onder druk: er moet veel gerealiseerd worden en leerlingen moeten zo snel mogelijk doorstromen naar het “reguliere” onderwijs. Het lijkt dan contradictorisch om hier nog een leerlijn aan toe te voegen, maar geteste inzichten in eerder exploratief onderzoek in Vlaanderen kunnen net voordelen opleveren voor deze doelgroep. Het is wel zo dat de leerkrachten behoefte hebben aan bijscholing voor zij dit kunnen aanbrengen. Hoe we deze professionalisering best aanpakken met aandacht voor alle uitdagingen in het OKAN-onderwijs is dan ook onderdeel van dit project.